De leraar wiskunde stelt volgende vraag op het proefwerk aan zijn leerlingen: ‘Zoek het getal dat ik in gedachten heb. Het getal is gelegen tussen 13 en 1300. En jullie mogen drie vragen stellen over dit getal, waar ik met ja of nee op antwoord, en dan moeten jullie dit getal kunnen bepalen.’
Eerste vraag van de leerlingen: ‘Is het getal kleiner dan 500?’
De leraar antwoordt, maar hij liegt.
Tweede vraag van de leerlingen: ‘Is het getal een volkomen kwadraat?’
De leraar antwoordt, maar hij liegt weer.
Derde vraag van de leerlingen: ‘Is het getal een volkomen derdemacht?’
De leraar antwoordt en nu spreekt hij de waarheid.
De leerlingen beginnen nu te rekenen, maar ze zitten nog vast.
De leraar staat hen dan toe nog een vierde vraag te stellen.
Vierde vraag: ‘Is het laatste cijfer van dat getal een 2?’
De leraar antwoordt en spreekt weer de waarheid.
Eén van de leerlingen heeft het nu gevonden. ‘Dit is het getal’, zegt hij. Het is natuurlijk verkeerd.
Welk is het getal dat de leraar in gedachten had?
Antwoord