Felix Christian Klein (Düsseldorf, 25 april 1849 – Göttingen, 22 juni 1925) was een Duits wiskundige. Klein was hoogleraar aan de universiteiten van Erlangen, München, Leipzig en uiteindelijk Göttingen waar hij wiskunde doceerde. Zijn hoofdonderwerpen waren niet-euclidische meetkunde, groepentheorie en functietheorie. Naar hem is onder andere de fles van Klein genoemd. In 1912 kreeg hij de Copley Medal.
In 1872 hield hij zijn inaugurale rede aan de universiteit van Erlangen, beroemd geworden onder de naam Erlanger programm. Klein vond het noodzakelijk meetkunde te onderwijzen vanuit het groeptheoretisch standpunt. Dit betekent niet dat meetkunde moet vervangen worden door groepenleer, maar wel dat de eenvoudige begrippen en eigenschappen uit die theorie zouden gebruikt worden als verhelderende en ordenende elementen bij de opbouw van de meetkunde. Vanaf begin 20 ste eeuw werd algemeen aanvaard een meetkunde te definiëren als een invariantentheorie van een bepaalde transformatiegroep. In feite zegt Klein dat om aan meetkunde te doen twee dingen nodig zijn: een verzameling punten en een transformatiegroep. Meetkunde is de studie van de invarianten onder deze transformaties. Wanneer we iets aan de verzameling, of aan de groep veranderen hebben we een andere meetkunde. Alles wat niet invariant is is in feite onbelangrijk.