In deze tekst onderzoeken we een eenvoudig dobbelspel: twee spelers hebben
een dobbelsteen, gooien deze, en wie het hoogst aantal ogen gooit wint. Er
blijken setjes dobbelstenen te bestaan waarbij geen van de stenen duidelijk
het sterkst is in dit spel. Het zijn namelijk niet-transitieve dobbelstenen.
Wat wil dit zeggen? Wel dobbelsteen B wint van A, dobbelsteen C wint van B … en dobbelsteen A wint van C. Dit doet denken aan het spel schaar-steen-papier, waar elke mogelijkheid sterker én zwakker is dan een andere. In deze tekst onderzoeken we welke strategie het beste is om de winstkans te maximaliseren.